Johan Zantman weet alles van glas, maar van Carnaval moet hij even niks weten, en dat doet hem pijn

Algemeen

DELFT – Johan Zantman maakt er geen geheim van. Een jaar eerder dan de bedoeling was, zette hij een punt achter zijn activiteiten ten bate van het Delftse Carnaval. Dat doet hem zicht- en hoorbaar pijn. Hoewel: wie hem goed beluistert, vermoedt dat de deur toch nog op een kier staat. Al dringt de tijd wel…

Het mag dus duidelijk zijn: Carnaval speelt een belangrijke rol in het leven van Johan Zantman. Maar er is veel en veel meer waarvoor hij zich, met alle plezier, druk maakt of heeft druk gemaakt. Want we mogen Zantman zonder overdrijven Een Bezig Baasje noemen. Een man van intussen zestig Lentes, wie het ondernemen en organiseren in het bloed zit. Die het naar de zin heeft als anderen het naar de zin hebben. Hij is eigenaar/directeur van Glashandel Zantman, ‘sinds 1934’. Hij was en is sponsor en/of bestuurslid van heel wat (sport)verenigingen. En hij is dus net teruggetreden als voorzitter van de Stichting die in Delft het Carnaval organiseert en promoot. En dan is hij ook nog ’s geboren en getogen Delftenaar. Dat hij dáár nou zo trots op is, dat vindt hij behoorlijk overdreven. Maar Delft bevalt hem wèl. En dan vooral het centrum. “Die wijken eromheen trekken me niet zo, maar de kern van Delft vind ik mooi. Ben ik, bijvoorbeeld, in Rotterdam, dan is dat me te kolossaal. Delft heeft nog een beetje dat intieme, dat kleinschalige”. Dat wil overigens niet automatisch zeggen dat hij laaiend enthousiast is over hoe hier met de binnenstad wordt omgesprongen. Zo kan hij, als ondernemer, niet echt juichen over de bereikbaarheid van dat centrum. “Natuurlijk, Delft is een toeristenstad, maar voor de bewoners en de ondernemers is ’t er wel lastig. En het kost ook veel tijd”. Hij weet waarover hij praat, want Glashandel Zantman wás in het centrum gevestigd. Aan de Oude Delft. Er moeten regels zijn, weet hij ook wel. En die moeten worden gehandhaafd, zal hij evenmin bestrijden. “Maar moeten dat zulke strakke afspraken zijn dat bepaalde plekken in de stad zo moeilijk te bereiken zijn?” Nu we het toch over de huisvesting van zijn bedrijf hebben: ook daarover maakt hij zich oprecht zorgen. Het huidige onderkomen aan de Fabriekstraat is straks, vanwege de Spoorzone, taboe. Maar wat dan? “In Delft is geen bedrijfspand te vinden. En vanuit de Gemeente krijgen we ook niks aangeboden. Dat is jammer. Ze leggen hun plannen neer en ze zeggen dat je wegmoet. Ik heb al ’s tegen zo’n ambtenaar gezegd: Hier heb je dertien man personeel, ga er maar voor zorgen dat ze goed onderdak komen. Zoals het nu gaat, wordt het niks. Dus zullen we moeten kijken in de randgemeenten. Dat doet heel zeer, ja. Als je als bedrijf bijna 75 jaar in Delft bent gevestigd en je moet op zo’n manier de stad verlaten, dat doet wel pijn. Maar ja, zo wil de politiek het. Dat daar een hoop mensen last van hebben en er geïrriteerd door raken, dat is kennelijk niet belangrijk. Dan denk ik: er zijn toch wel mogelijkheden om wonen en werken te combineren?” Nee, hij heeft geen idee waar hij met zijn bedrijf terecht zal komen. “In m’n hart wil ik ook het liefst in Delft blijven, maar als ik realistisch ben, zeg ik dat dat niet gaat lukken”.

VOOR MANNEN EN VROUWEN
De kleine Zantman ging na de Lagere School naar de Ambachtschool. Logisch: “Ik was meer van de handenarbeid. Van huis uit meegekregen, ja. Mijn vader was ook een ambachtsman. Hij was glazenier. Logisch dat ik daarmee besmet ben”. Tóch liep het aanvankelijk een beetje anders. “Ik was tien jaar, toen zat ik al bij Van Gend en Loos in een wagen. Brachten en haalden we lege fust. Dat deed ik omdat ik dat leuk vond”. Nog steeds een tikkeltje verbaasd: “Ik was tien jaar, zat ik al op de vrachtwagen, moet je nagaan”. Zantman werd automonteur. Werkte onder andere in de garage, in het pand van Jan Mulder, het zeg maar oude Lidl-pand. “Dáár heb ik m’n opleiding gehad. Helaas staat dat pand nog stééds leeg”. Ook als dienstplichtig militair bleef hij in de autobranche actief. “Bij de Technische Dienst was ik chauffeur/monteur. Kreeg ik een opleiding tot chef Werkplaatsen”. En kon hij zijn organisatorische lusten botvieren. Want: “Ook dat zat er bij mij al vroeg in. Dat ik andere mensen van dienst wil zijn, erg servicegericht ben. Als automonteur had ik dat ook. Dan sloeg ik m’n bakkie koffie over om mensen extra snel weg te kunnen helpen”. 

- Ben jij ook zo’n kerel geworden in militaire dienst?
“Welnee. Ik was altijd al gewend om me aan regels te houden. Heb ik in m’n opvoeding meegekregen. Militaire dienst, voor mij was dat eigenlijk net alsof ik voor een andere baas werkte”. Maar, vindt hij wèl, voor de meeste jongelui zou militaire dienst bepaald geen kwaad kunnen. “Dat is goed voor iedereen, dus voor mannen èn vrouwen. Het is goed een bepaalde opvoeding te krijgen. Discipline leren, dingen samen doen, afhankelijk zijn van elkaar”. 

Zantman werkte maar kort in de garage. Z’n vader werkte als bedrijfsleider bij Glas-in-lood-atelier Van der Ben, de voorloper van Glashandel Zantman. Zo vader, zo zoon, dat kon natuurlijk niet uitblijven. “Ik ben er gewoon gaan werken. Heb mezelf in de glasmaterie ontwikkeld. Vanuit mijn grote interesse. Dat heb ik trouwens met allerlei vakdisciplines. Als ik een stratenmaker bezig zie, of een stukadoor, ik vind het altijd knap hoe die mensen hun vak uitoefenen. En dan wil ik ook graag zien en weten hoe ze dat doen. In principe draai ik voor geen één klus m’n hand om. Misschien doe ik het niet altijd via de juiste weg, maar het lukt me wèl altijd. En dan moet het er ook nog goed uitzien, want ik ben wel een perfectionist”. Hij leerde het glasvak dus in de praktijk. En hij las en leest vakbladen en boeken. Maar: “Boeken lees ik altijd achterstevoren. Aan lezen heb ik namelijk een hekel. Ook achter de computer, dan lees ik bijna niks vanaf het scherm. Ik print de stukken die ik goed in me op wil nemen”. Eerlijk: “Dat vind ik wel ’s jammer, dat ik me op taalgebied niet meer heb ontwikkeld. Ja, ze kunnen me beter een interview afnemen dan dat ik zelf een stuk moet schrijven”.

ZO VEEL MOOIS MET GLAS
Glashandel Zantman heeft een naam hoog te houden als het om het restaureren en ontwerpen van glas-in-lood-werk gaat. “Ik kan er alles over vertellen”, zegt Zantman. “Technisch weet ik er alles van. Als ik wel ’s een demonstratie geef, moeten ze me afremmen. Zeggen ze: Johan, het is tijd! Maar zelf heb ik in al die veertig jaar nog nooit één meter glas-in-lood gemaakt. Dat zeg ik ook altijd pas aan het eind van m’n verhaal. Zie je al die bekkies opengaan…” 

Van de dertien medewerkers van Glashandel Zantman bemoeien er vier zich met dat glas-in-lood-werk. “Dat zijn de ontwerpers, de kunstenaars”. Zantman vertelt vol passie over wat je allemaal met glas kunt doen. “Van alles”. En: “Je kunt er technisch heel veel mee uithalen. Je kunt er ook je fantasie in kwijt. Je moet zelfs uitkijken dat je daarin niet te ver gaat. Soms zijn prachtige toepassingen uit veiligheidsoverwegingen niet haalbaar”. Hij doelt dan op ‘allerlei verhaalsrechten’ in het geval dat er wat met dat glas misgaat. En hij noemt de almaar strakkere regelgeving, met name op het gebied van de veiligheid. “Maar als ik het ambachtelijk bekijk, zeg ik: Je kunt zó veel moois met glas doen”. 

- Hoe lang gaat glas eigenlijk mee?
“Dat is afhankelijk van de kwaliteit van de materialen en van het vakmanschap van de mensen die ermee werken. Maar glas gaat, ook afhankelijk van de toepassing, toch wel 60, 70 jaar mee. Gaat het om binnendeuren en ramen, die vaak open- en dichtgaan, dan is dat natuurlijk minder. Maar ik heb in die 40 jaar bijvoorbeeld nog niet meegemaakt dat er werk is teruggekomen, dat we door ons gerestaureerd werk opnieuw moesten restaureren”. 

- Onbreekbaar glas, bestaat dat?
“Nee. Alle glas is breekbaar. Wèl zijn er bepaalde veiligheidsnormen. Dat er, áls glas breekt, zo weinig mogelijk blijvend letsel ontstaat”. 

- Nooit spijt gekregen dat je niet in de autobranche bent doorgegaan?
“Ik heb de goeie keus gemaakt. Ik had er toch niet aan moeten denken dat ik als automonteur verder was gegaan. Nee, als er iets aan mijn auto kapot is, repareer ik dat niet zelf. Ik vervang nog geen lampje meer. Het interesseert me ook niet meer. En ik heb toch heel wat motoren en versnellingsbakken gereviseerd, hoor. Vroeger, in de garage, als ik dan een auto aan hoorde komen rijden, wist ik al wat er met die auto aan de hand was”. Toch zegt hij ook: “Achteraf denk ik wel ’s dat ik, als ik tóch was door gaan leren, misschien wel ingenieur had kunnen worden. Maar ja, zo ging dat vroeger niet. Nu stuurt iedereen z’n kinderen naar school, al is het wel een uitzondering als ze technische vakken kiezen. En dat is jammer”.

NIET VEEL MET VOETBAL
Aan sport heeft Zantman nooit gedaan. “Dat lag me niet. Gymnastiek, zwemmen, ik had er een hekel aan. Ik probeerde er altijd onderuit te komen. Ik kan ook niet zwemmen. Ik zal nooit in een kano stappen, bijvoorbeeld. Maar toen ik bij de Padvinderij zat, heb ik wèl in een roeiboot gezeten”. 

Die desinteresse als het om zelf aan sport doen gaat, is des te merkwaardiger als we zien hoe gedreven hij was en is om vooral sportclubs financieel te ondersteunen en zelfs als bestuurder dienstbaar te zijn. “De eerste vereniging waar ik sponsor van werd, was de Ren- en Toerfietsclub Delft. Ik ben er ook acht jaar voorzitter geweest. Ik ben nog steeds sponsor, bezoek af en toe vergaderingen, ben bij bepaalde evenementen en zorg voor transport”. Zantman was ook de eerste ondernemer die een Delftse amateurvoetbalclub ging sponsoren. “Dat was BEC. Ben ik tien jaar shirtsponsor geweest. Ik ging bij de wedstrijden kijken, ja. Als ik er dan was, vond ik ’t wel leuk, maar voor de rest had ik niet veel met voetbal. BEC stond destijds niet zo hoog aangeschreven. Er was altijd wel wat te beleven tijdens de wedstrijden. Maar ik heb altijd gezegd: Ook een zinkend schip moet je blijven ondersteunen”. Na BEC nam Zantman een jaartje sponsorrust. En toen kwam korfbalclub Excelsior. “Mijn twee zoons korfbalden daar”. Lacht: “Ik zei weer ‘ja’ toen ze me vroegen of ik wilde sponsoren. Met het gevolg dat allebei m’n zoons niet zo lang daarna stopten met korfballen. Ze kregen verkering en zo, ze hadden er geen zin meer in”. Dan gaat hem ineens een lichtje op: “Ja, ik heb wèl aan sport gedaan. Ik heb gekegeld. En dat is wèl een sport”, zegt hij er voor de zekerheid bij. “Heb ik dertien jaar gedaan. Maar die club heb ik nooit gesponsord”. Terug naar het korfbal. Terug naar Excelsior. Dat is nog steeds zijn club. En niet zo’n beetje ook. “Als ik kan, ga ik er kijken. Ik ken iedereen bij de vereniging. Het is de gezelligheid, het plezier naast m’n werk. Leuke mensen. Gezellig een drankje drinken als ze gewonnen hebben. En ook als ze niet gewonnen hebben”. En dan was Zantman, het kan bijna niet op, ook nog tien jaar bestuurslid van Showgroep Valentine. Waarover ons, helaas, deze wijk de droeve tijding bereikte dat het binnenkort definitief over en uit is met deze Showgroep.

‘AFSPRAAK IS AFSPRAAK’
Het meest wereldberoemd in Delft en omgeving is Zantman zonder twijfel vanwege zijn bezigheden ten bate van het Carnaval. Hij begon daarmee in de jaren tachtig. Met het Kindercarnaval. Hij verhaalt gloedvol over hoe dat groeide van zo’n 150 kinderen tot wel 700 feestende kinderen. Hij vertelt over Zantman de Stadsprins, over het bouwen van de praalwagens, over de Stichting Delftse Carnavals Viering. Dat hij daarbij toch vaak de spil was waarom het draaide. Al wil hij wel duidelijk genotuleerd hebben: “Dat kun je natuurlijk nooit in je eentje”. Hij noemt zijn vereniging ‘De Kalfskoppen’. Betreurt dat er niet meer samenwerking is tussen de Carnavalsverenigingen in Delft en de randgemeenten. Vindt het jammer dat er tijdens het Carnaval in Delft nog altijd geen uniform en ‘wettig’ betaalmiddel is voor alle horecagelegenheden. “Organiseren, dat was mijn belangrijkste rol. En het promoten van het Carnaval”. Hij deed dat met hart en ziel. Deed, ja, want een jaar eerder dan de bedoeling was, zette hij er een punt achter. “Ik ben teleurgesteld gestopt, ja. Ik had op tijd aangegeven dat ik volgend jaar, in het jubileumjaar van de Stichting, zou stoppen. Ik had bepaalde ideeën over dat jubileum. Daar zijn ook afspraken over gemaakt, maar die zijn niet ingevuld. Carnaval is een feest, maar er zijn ook tradities en regels waar je je aan moet houden. Op het laatste moment heb ik besloten te stoppen. Eigenlijk waren m’n laatste woorden: Dit is niet mijn Carnaval. En daar heb ik ’t moeilijk mee”. 

- En nu? Mis je het al?
“Ik was er echt klaar mee. Nee, ik heb nu niet het gevoel dat ik het mis. Dat komt misschien straks wel. Ik moet het nog een plaats geven. Antwoord hebben op de vraag: Waarom heb ik die stap genomen? Kijk, dat stoppen was er tóch wel een keer van gekomen, maar ik had nog te veel plannen en ideeën. Dat doet me wel zeer”. 

- Ben je, als ze je gevoelige snaar weten te raken, toch niet weer om te praten?
“Dat zou wel kunnen, maar dat had dan eigenlijk eerder moeten gebeuren. Ik heb de zaak goed overgedragen. Wat ze daarmee doen, is een ander verhaal. Maar als er mensen zouden zijn die me vast willen houden, dan is daar wel over te praten. Maar hoe langer dat gaat duren, hoe meer ik er afstand van neem. Natuurlijk, iedereen is vervangbaar. Maar er zijn ook heel wat mensen die zeggen: Wát? Jij stoppen? Dat kán toch niet? Jij hóórt bij de Stichting”. (PB)

Download de laatste krant!

Energieweg 3
2627 AP Delft

T: 015 - 214 39 12