Afbeelding

Piet van Willigen is bijna zestig jaar na dato nog bescheiden over zijn tijd als ‘profvoetballer’ bij DHC

Algemeen

Editie: Week 17, Jaargang 21 |

Piet van Willigen zijn 82-jarige vrouw Riet van Willigen-Brinkhof. (foto: Jesper Neeleman)

DELFT – Piet van Willigen (86) voetbalde jarenlang, toen DHC nog op het allerhoogste niveau uitkwam, in het eerste. Volgens de kenners was hij in zijn tijd één van de beste voetballers van de stad, volgens Van Willigen zelf was vooral de rest van het team goed.

Piet van Willigen is nog altijd gek op voetbal. Hij bezoekt nog steeds wedstrijden van Delftse amateurclubs en thuis bij hem aan de Prof. Krausstraat staat de televisie regelmatig afgestemd op Eredivisie Live. Hij praat graag over voetbal en wat minder graag over zichzelf. “Maak er geen spectaculair verhaal van, he”, geeft hij ons meerdere keren mee.
Piet van Willigen zijn voetbalcarrière begon op straat, aan de Brasserskade. Dat was, toen hij nog een jochie was, Rijswijks grondgebied. “Ik was daar altijd aan het voetballen”, blikt hij terug. “Ik heb er wat schoenen versleten… Ik heb zelfs nog op de schoenen van m’n zus gevoetbald, omdat die van mij allemaal kapot waren.” Hij voetbalde daar niet alleen. “Piet van Geest was er ook altijd bij. Die zat bij mij in de klas. We waren altijd met dezelfde groep jongens van de openbare school. Het was de mooiste tijd die er was. Je kwam thuis, kreeg een boterham en daarna ging je voetballen.” Ze deden altijd partijtje. “Nadat de twee beste voetballers gingen poten en een team kozen. We hadden zelfs twee doelen; een zandbak en de onderkant van de glijbaan.” Hij noemt het nogmaals een mooie tijd. “We waren altijd aan het voetballen en maakten ons nergens zorgen om.”
Kinderen mochten toentertijd vanaf hun tiende lid worden van DHC, maar Piet van Willigen moest nog even wachten. “Want ik mocht van mijn vader niet op de fiets naar de Laan van Vollering, waar DHC toen zat.” Dat vond hij niet bijzonder jammer, zoals Van Willigen al terugkijkend helemaal niets jammer vindt. “Je had thuis weinig te vertellen.” Dus had hij er vrede mee.

´WE MERKTEN OP HET VELD NIET ECHT DAT HET OORLOG WAS´


Toen hij was 12 werd hij officieel lid van DHC. “Natuurlijk was ik blij dat ik het DHC-shirt voor het eerst mocht dragen. Ik kreeg toen ook m’n eerste paar voetbalschoenen, dat was je van het.” Het is dan 1938. De jeugd van DHC speelt tot die tijd vooral in Delft, maar door gebrek aan tegenstand worden steeds vaker wedstrijden in Den Haag georganiseerd, tegen clubs als ADO Den Haag en Laakkwartier. “ADO was wel de beste”, weet Van Willigen nog. “Daar konden we echt niet tegenop.”
Dan breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Er wordt in eerste instantie ‘gewoon’ doorgevoetbald. Ook Piet van Willigen vond het vrij gewoon. “Voetballen was exact hetzelfde als voor de oorlog. Ja, er stonden soms Duitse soldaten te kijken, maar daar hadden we verder geen last van. Het waren vaak ook jonge jongens. We merkten niet echt dat het oorlog was. Soms vlogen er vliegtuigen over. Daar keek je dan even naar en dan ging je weer verder.” Eind 1944 werden alle competities echter stilgelegd. Na de bevrijding in mei 1945 kon Van Willigen weer verder voetballen.
“De allereerste keer dat ik in het eerste mocht invallen, was vlak na de oorlog. Ik was tien 18, 19 jaar oud. De oudere broer van Piet van Geest was ziek, dus ik viel in tegen Xerxes. Omdat hun veld – vanwege de oorlog – kapot was, speelden we toen in de Kuip.” Een prachtig debuut dus, met zo´n invalbeurt in het grote DHC in een nog grotere Kuip. Van Willigen is er desondanks niet wildenthousiast over. “Er zaten maar zo’n vier- á vijfduizend toeschouwers in het stadion. Toch was het, als jonge jongen zijnde, natuurlijk schitterend, voetballen in de Kuip. Ik was niet zenuwachtig, bleef er vrij nuchter onder.”
Het seizoen erop pendelde hij tussen het eerste en tweede van DHC. De groenzwarten hadden toentertijd een team waar je u tegen zei. “Ik speelde met mannen als Cor Schreuder, Jan Dijkman, Bram de Wilde, Jan Borsje, Gé Fraase Storm, Piet van Geest en Gerrit van de Klooster. Bij DHC liepen toen zúlke goede voetballers…” Helaas voor Piet van Willigen kan hij maar kort genieten van voetballen op niveau. De (dienst)plicht roept en hij wordt naar Nederlands-Indië gezonden. “Ik heb daar wel het één en ander meegemaakt. Ik maakte deel uit van een speciaal onderdeel van het leger. We leefden daar een tijd met tien man in een kampong. Vijf Nederlanders en vijf Indiërs. We zijn het halve eiland over getrokken en we moesten daar voor ons eigen eten zorgen. Ik leerde er om voor mezelf op te komen. Anders had ik het daar niet gered.”

´WE WISTEN ALTIJD HOE LAAT WE ER WAREN, MAAR NOOIT HOE LAAT WE WEER NAAR HUIS GINGEN´


Hij kwam dus als een iets ander mens terug. Van Willigen kwam voortaan meer voor zichzelf op. Dat botste soms met bestuursleden van DHC. “Waarvan sommigen nog niet wisten of een bal rond of vierkant was.” Hij heroverde z’n plek in DHC 1. Begin jaren ´50 brak, blikt hij terug, zijn mooiste tijd bij DHC aan. “Omdat we toen zo goed met elkaar overweg konden. We hebben veel gelachen toen. Op donderdag was het altijd clubavond. We wisten altijd hoe laat we daar waren, maar nooit hoe laat we weer naar huis gingen. We gingen bijvoorbeeld kaarten. Om vleesprijzen. Het is wel eens gebeurd dat ik ’s ochtends in één keer door ging naar m’n werk in Voorburg.” Ze trainden twee keer per week. “Dat stelde niet veel voor, hoor, vergeleken met de trainingen van tegenwoordig. Als ik nu wel eens ga kijken denk ik soms: Godallemachtig, dat voetbal van nu gaat veel sneller dan in onze tijd.” Ook de faciliteiten waren minder dan nu. “We hadden op onze tribune drie lampen die het veld verlichtten. Je kon net zien waar je liep, daar hield het mee op. In de winter zag je weinig. Als het vroor trainden we in een gymzaal.” Toch was het een prachtige tijd, herhaalt hij. Op de tribunes van het complex aan de Laan van Vollering zaten bij thuiswedstrijden gemiddeld vier- tot vijfduizend toeschouwers. Op wedstrijddagen zag het in de omliggende straten zwart (en groen) van de Delftenaren die richting het stadion gingen.
´WE KENDEN ELKAAR BIJ DHC ALTIJD DOOR EN DOOR. OPEENS WAREN ER VREEMDEN´
In 1955 dient zich namelijk een bijzonder seizoen aan. Ook in Nederland beginnen voetbalclubs officieel met betaald voetbal. DHC doet ook mee, maar niet tot genoegen van Piet van Willigen. “Dat was niks voor mij”, zegt hij meteen over die tijd. “Het lag me niet. Er kwamen bovendien opeens een hoop vreemden bij. En een andere trainer. Alleen Piet van Geest, Gerrit van de Klooster en ik kregen nog een contract. Vreemden werden voorgetrokken. Een stuk of vier, vijf echte DHC’ers zijn toen naar DVC gegaan. Het elftal viel uit elkaar. De lol was er ook voor mij snel vanaf. We kenden elkaar bij DHC altijd door en door. Opeens waren er vreemden. Ik ben toen gestopt.” Hij speelde daarna nog enkele wedstrijden voor een ploeg in Rijswijk. “Maar daar had ik na vier wedstrijden geen zin meer in.” Van Willigen hing zijn schoenen in de wilgen.
Rond 1960, als zijn eigen zoons als jeugdspelers in het groen en zwart van DHC spelen, helpt Van Willigen met het opzetten van de E-afdeling bij zijn club. “Dat was een enorm succes. In een mum van tijd hadden we 125 E’tjes. En daar zaten hele goede voetballers bij, hoor. Zoals Marcel van Buuren. Die heeft zelfs nog heel even bij Ajax gespeeld. Ook Erik Wolf en John en Marcel de Letter heb ik nog getraind. Ik wil niet zeggen dat ik hen heb gevormd, maar ik kon wel zien: Die speler wordt wel wat.” Het omgekeerde was ook waar. Van Willigen zag het vaak al gauw als het waarschijnlijk helemaal niks ging worden met een nog jeugdige voetballer. “Soms vroegen ouders me wat ik van hun zoon verwachtte. Dan zei ik wel eens: ‘Dat wordt een speler voor DHC 6’. Dat vonden sommige ouders niet leuk om te horen.” Hij genoot echter vooral van de jonge spelers die wèl wat met een bal konden. “Sommigen hoefde je niks tegen te zeggen. Zoals Marcel van Buuren, die stak er echt bovenuit. Als hij het karakter van zijn broer Wilco had gehad dan had hij op z’n sloffen het Nederlands elftal gehaald.”

‘DIE DOS-SUPPORTER WILDE ME SLAAN, MAAR IK BUKTE. TOEN KREEG M’N VROUW DIE KLAP’


Piet van Willigen was zelf, zegt hij, ‘geen buitengewoon goede voetballer’. “Ik kon verschrikkelijk hard lopen. Daar maakten ze gebruik van. Ik was een klassieke rechtsbuiten, geen doelpuntenmaker. Ik heb wel veel voorzetten gegeven. En onze spits Arie de Wit schopte ze er dan wel in. Dat kon ‘ie wel.” Hij is het niet eens met oud-voetballers die beweren dat spelers vroeger, in hun tijd, harder en meedogenlozer waren. “Voetbal gaat nu veel sneller. En die spelers van nu zijn juist veel harder”, vindt de 86-jarige Delftenaar. “Wij trapten elkaar niet op achillespezen.” Hij staat even op van de bank en doet voor hoe spelers van nu elkaar soms met een gestrekt been doormidden ‘zagen’. “Ze maken mij niet wijs dat zoiets per ongeluk gaat”, merkt hij op, en hij gaat weer zitten op de bank. Nee, als we verhalen willen horen over hoe goed hij was, zijn we hier helemaal aan het verkeerde adres. Hij noemt zichzelf zelfs ‘een doorsnee-voetballer’. “Er waren tientallen voetballers beter dan ik.” Volgens zijn vrouw Riet noemden ze hem ‘ snelle Piet’. “Hij wil zichzelf niet op de voorgrond zetten, maar hij was een hele goede voetballer hoor”, zegt ze. Dan, na enig aandringen, zegt ook Piet van Willigen zelf: “Ja, ik kon wel aardig voetballen. Anders speelde je in die tijd niet voor DHC.”
Piet van Willigen speelde in zijn gloriejaren tegen roemruchte clubs, vaak ook in fraaie stadions. “Ik heb wedstrijden gespeeld tegen clubs als PSV, Sparta, NAC, Eindhoven en Feyenoord. Ik heb alleen nooit tegen Ajax gespeeld.” Dat vindt hij niet jammer. En àls hij dat al vond: “Ik kan het toch niet terugdraaien.” Niet één wedstrijd bleef hem echt bij. “Ik was daar tamelijk makkelijk in. Ik nam die wedstrijden niet mee naar huis. Mijn vrouw wel.” Vooral die keer dat DHC tegen DOS speelde. Dat werd een dag die beiden nooit meer zullen vergeten. “We hadden die middag gewonnen”, begint Van Willigen. “Ik stond na afloop een supporter van DOS te jennen. Je weet hoe dat gaat, ik kan dat aardig.” De DOS-supporter kon er niet om lachen. “Hij probeerde me te slaan, maar ik bukte. Toen kreeg m’n vrouw, die achter me stond, die klap.” Z’n vrouw Riet knikt instemmend. “Dat was een rake klap”, weet ze nog. “Zo! Ik heb ook een keer een bal op m´n hoofd gehad. Het viel niet altijd mee om spelersvrouw te zijn, haha.”

‘BIJ DHC WAS HET OMKLEDEN, HET VELD OP EN MET DIE BAL ROTZOOIEN’
In de jaren ’40 deed Van Willigen nog even aan atletiek. Bij AV ’40. Hij werd zelfs nog Nederlands kampioen op de estafette. “Maar ik voetbalde liever, jog. Ik heb alleen in de zomer van 1945 hardgelopen. Bij AV ’40 waren ze zo serieus. Je moest inlopen, warmlopen, strekken. Daar had ik geen zin in. Ik was het makkelijke van DHC gewend. Bij DHC was het omkleden, het veld op en met die bal rotzooien. Het liefst speelden we partijtjes. Voetvolley was ook leuk. Dat had je met atletiek niet. Man, dat was een halve wetenschap. Ik heb het bij DHC echt verschrikkelijk naar m’n zin gehad. Iedereen kon iedereen. En ook de jongens van andere clubs kenden we toen allemaal. Vroeger stond heel Delft op z’n kop als Jan en Wim Dijkman van BEC naar DHC gingen. Dat was wat, toen, want je begon bij een club en je eindigde bij die club.”
Zo ook Piet van Willigen. We zijn tot slot nog benieuwd wat hij nou verdiende, toen hij in het seizoen 55/56 betaald voetbal speelde. Hij weet het nog precies. “We kregen 25 gulden per overwinning, 17 gulden 50 voor een gelijkspel, 10 gulden voor een nederlaag en als je doordeweeks twee keer trainde kreeg je daar 7 gulden 50 voor. Ik denk dat ik er zo’n veertig gulden per week mee verdiende. Ik heb er uiteindelijk een radio van gekocht. Wij beschouwden het als een extra zakcentje. Profvoetballers van nu slaan voor zo’n bedrag de krant nog niet open.” (JN)

Download de laatste krant!

Energieweg 3
2627 AP Delft

T: 015 - 214 39 12