Na de Tweede Wereldoorlog was de synagoge niet meer als zodanig in gebruik (Foto: Koos Bommelé)
Na de Tweede Wereldoorlog was de synagoge niet meer als zodanig in gebruik (Foto: Koos Bommelé)

Menselijke maat ontbrak bij terugkomst Joodse WOII-overlevenden

Algemeen

DELFT - De gemeente Delft stond na de Tweede Wereldoorlog niet klaar voor de Joodse overlevenden en hun nabestaanden. Dit blijkt uit historisch onderzoek in opdracht van Erfgoed Delft. De gemeente betreurt de inzichten die het onderzoek geeft ten zeerste, aldus wethouder Martina Huijsmans. “Dit beschouwen wij als een waardevolle les voor de toekomst.”

Door Cheyenne Toetenel

Ongeveer 300 Delftenaren werden slachtoffer van de anti-Joodse maatregelen gedurende de oorlogsjaren. Joden werd alles afgepakt wat zij bezaten, voordat zij werden afgevoerd naar vernietigingskampen. Landbouwgrond moest worden verkocht en het geld dat zij daarvoor ontvingen ging naar de Duitse bezetter. Joden moesten daarnaast hun huizenbezit inclusief hypotheken laten inschrijven bij de ‘Niederländische Grundstücksverwaltung’. Beheerders verhuurden of verkochten het onroerend goed vervolgens namens de bezetter. Dit gebeurde in veel gevallen aan NSB-sympathisanten. In totaal waren er 32 Joodse eigenaren van onroerend goed in Delft. De helft van hen is tijdens de oorlog vermoord, overlevenden moesten bij terugkomst in Delft strijden voor rechtsherstel. 

Behoefte aan onderzoek
Raadsleden deelden in 2020 hun behoefte aan informatie over de manier waarop de gemeente Delft na de Tweede Wereldoorlog is omgegaan met het Joods vastgoed. Het college heeft daarop een indicatief onderzoek laten uitvoeren door historici Ingrid van der Vlis en Kees van der Wiel. Het rapport geeft inzicht in gemeentelijk beleid ten aanzien van onteigening en aankoop van Joods onroerend goed tijdens de oorlog en het rechtsherstel daarvan.

Rechtsherstel
De gemeente Delft heeft tijdens de oorlog geen onteigende Joodse woningen gekocht, wel vijf percelen land. Over deze percelen vond in 1948 met een schikking rechtsherstel plaats. “Hoewel het wetsbesluit Herstel Rechtsverkeer ook op dergelijke transacties van toepassing was, probeerde het gemeentebestuur in 1945 onder een minnelijke schikking uit te komen”, zo schrijven de historici. “Het redeneerde dat het verlies van de eigenaren niet ten laste van de gemeente mocht komen. Omdat een eenvoudige minnelijke schikking niet lukte, werd de zaak voorgelegd aan de Raad voor het Rechtsherstel. Dat leidde in 1948 alsnog tot een schikking, waarbij de eigenaren en de gemeente Delft het verlies deelden.”

Muur van bureaucratie
Geconcludeerd kan worden dat de gemeente Delft na de oorlog niet klaarstond voor de Joodse overlevenden en hun nabestaanden. “Delftse teruggekeerden liepen na de Tweede Wereldoorlog tegen een muur van bureaucratie aan. De gemeente maakte - net als de landelijke overheid - bewust geen uitzondering voor Joodse slachtoffers. Zij wilde niet discrimineren zoals de Duitse bezetter had gedaan. Iedereen stond aan hetzelfde loket bij terugkomst. De gemeentelijke instanties deden wat tot hun takenpakket hoorde, maar ook niet meer dan dat.” De menselijke maat ontbrak, zo stellen de onderzoekers. “Het duurde vaak jaren - soms tot tien jaar toe - voordat rechtsherstel was verleend. De inning van lokale belastingen ging al die tijd gewoon door. Het lijkt erop dat net als in andere steden ook hier de gemeentelijke (belasting)portefeuille leidend was. Zover nu bekend voelde de gemeente geen enkele noodzaak om eventueel ontstane belastingschulden kwijt te schelden en voerde zij dus een strikt juridische redenatie. Dit in tegenstelling tot het Rijk dat in bepaalde gevallen wel de onroerendgoedbelasting kwijtschold.”

Waardevolle les
Wethouder Martina Huijsmans, verantwoordelijk voor het onderzoek: “Met intens verdriet denken wij terug aan de Delftenaren die zijn weggevoerd. Het college betreurt de inzichten die het onderzoek ons geeft ten zeerste. Het gaat over zwarte bladzijden in de Delftse geschiedenis die veel pijn blijven veroorzaken. Dit onderzoek naar het onteigende Joods onroerend goed beschouwen wij als een waardevolle les voor de toekomst. Een les waar we elkaar als bestuur, organisatie en als stad aan moeten blijven herinneren. Dit alles in de hoop dat de geschiedenis zich nooit zal herhalen.”