Mart Smits is na 47 jaar wel uitgetimmerd, maar van de man met de hamer wil hij nog niks weten

Algemeen

DELFT – Echte vakmensen. Timmerlieden, stukadoors, loodgieters, schilders, metselaars, noem ze maar op. Ze schijnen er steeds minder te zijn. De jeugd kiest meer en meer voor wat anders dan het edele handwerk. En de oude rotten raken uitgewerkt.

Mart Smits is zo'n oude rot. Ruim twee weken geleden vond hij het welletjes. Na 47 jaar als timmerman in de weer te zijn geweest, is hij vervroegd met pensioen gegaan. Smits (62) wijst naar buiten. Naar de achterkant van het Stadhuis. Een donkergroene schutting, torenhoge steigers en bij tijd en wijle op en neer liftende werklieden die de waterkou trotseren. Hij mankeert, stelt hij toch wel tevreden vast, gelukkig nog niks. Maar hij merkt wel degelijk dat hij elk jaar een dagje ouder wordt. "Als je de hele dag buiten hebt gewerkt, vooral 's winters, dan heb je 's avonds die kou nóg bij je. Ook als je lang onder de warme douche hebt gestaan. En ondanks dat je doorwerkkleding aanhad. Daarom ben ik het er ook niet mee eens wat de Regering wil. Dat je na je vijfenzestigste moet doorwerken. Ik denk dat dat van je beroep afhangt. Ik voel me nu nog niet versleten. Ik vind dat ik op tijd ben gestopt. In ben nu twee-en-zestig-en-een-half. Ik kan nog leuke dingen doen. Met m'n vrouw, met m'n kinderen, met m'n kleinkinderen. Maar ik ken ook jongens, daar heb ik vroeger mee in de klas gezeten, die zijn het vak uitgegaan vanwege lichamelijke klachten. Zijn door hun rug gegaan of zoiets. Ik heb het geluk gehad dat ik weinig ziek ben geweest. Heb ook heel weinig in de Ziektewet gelopen. Toevallig zes weken geleden. Ben ik drie dagen ziek thuis geweest. Maar daarvoor was ik tien jaar niet ziek geweest". 

Smits is geboren en getogen Delftenaar. "Delft is m'n stad", zegt hij spontaan. De monumenten, de oude gebouwen, "ik moet zeggen: dat Marktplein is fantastisch. Natuurlijk hebben meer steden dat, maar nergens zo mooi als hier in Delft. En dan die terrassen. Vooral 's zomers. En dan de Beestenmarkt. Prachtig". 

-Mankeert er echt niks aan Delft?
"Nou ja, laat ik zeggen: dat systeem met die pollers. Vooral als je aan het werk bent. Daar hoor je veel klachten over in de binnenstad. Ze zijn er ook wel een beetje in doorgeslagen. Zoals nu, vanaf de Peperstraat naar de Oude Delft en de Grote Kerk toe. Ik merkte dat ook toen ik nog werkte. Had je af en toe de grootste moeite om je bedrijfsauto kwijt te raken". 

Smits groeide groot in een gezin met vijf kinderen. "Mijn vader was horlogemaker. In het Westerkwartier. Een heel fijn beroep. Ook letterlijk. Dat was toen heel anders dan nu. Een horloge ging helemaal uit elkaar. Nee, mijn vader kon niet timmeren. Of eigenlijk: hij mócht niet timmeren. Dan gingen z'n handen trillen, kon hij die kleine fijne radertjes van die horloges niet maken. Een voordeel was wèl dat mijn vader altijd thuis was als ik uit school kwam. Hij had z'n werkplaats thuis. En ook een klein winkeltje, waar hij horloges verkocht". 

-Ben jij nooit van plan geweest ook horlogemaker te worden?
"Nee. M'n oudste broer is het wel geworden. Ik weet nog dat er thuis, we woonden toen in de Westerstraat, wat verbouwd werd. Dat leek me zó leuk om ook te gaan doen. Na de Lagere School en één jaar Voortgezet Lager Onderwijs ben ik naar de LTS aan de Madelaan gegaan. Naar de tweejarige opleiding Timmeren". Een keus waarvan hij nooit spijt heeft gehad. "Ik was vijftien. Ik moest toen een werkgever zoeken. Kwam ik terecht bij Houtzager, een klein aannemertje". En zo werd hij timmerman bij Houtzager, dat verzin je niet. "Maar ik moest wèl de opleiding Adspirant-Gezel Timmeren gaan volgen. Was een cursus van vier avonden in de week. Het ergste was de vrijdagavond. Had je de hele week gewerkt, moest je op vrijdagavond ook nog 's naar school. Ja, ik heb die opleiding wel afgemaakt. En ik moet er ook bij zeggen: het derde en vierde jaar waren minder erg, want toen hoefde ik maar twee avonden in de week naar school".


Hij was dus vijftien jaar toen hij ging werken. Bij Houtzager. Waar ook Jaap de Bloois kwam werken. "Hij is een kameraad geworden. En later ook mijn werkgever. Hoe moet ik het zeggen: we zijn ons hele leven met elkaar om blijven gaan". Smits weet het nog als de dag van gisteren. De Bloois en hij waren beiden leerlingen bij Houtzager. "En Houtzager was een goeie werkgever om het vak te leren. Hij zei altijd: Gaat niet bestaat niet. Je moest alles aankunnen. We hebben daar een heel gedegen opleiding gehad. Nu zeggen jongelui nog wel 's: Dat gaat niet, dat kan ik niet. Maar alles gaat en kan, als je maar wil". 

De Bloois werd mede-eigenaar van Houtzager. Houtzager hield op te bestaan. "Ik heb toen drie maanden gewerkt bij Mensert, ook een kleine aannemer. Toen ben ik in dienst genomen door Aannemersbedrijf J. de Bloois. Tot vorig jaar. Toen is hij failliet gegaan. Heeft z'n zoon het overgenomen. Daar heb ik tot vorige week gewerkt". Toen vond Smits het welletjes. "December vorig jaar heb ik aangegeven dat ik per 1 december 2008 met prepensioen wilde. Ja, de werkgever moet dat wel goedkeuren. Ik kon er al met 62 jaar uit, maar ik ben nog een half jaar doorgegaan. Ik moest wel even denken: Tja, wat ga ik dan straks doen?" 

Smits versleet heel weinig werkgevers. "Ik heb 22 jaar bij Houtzager gewerkt, drie maanden bij Mensert en 25 jaar bij De Bloois. Heel jammer, ja, dat het met De Bloois verkeerd is gegaan. Die zaak heeft toch 27 jaar bestaan. We zijn altijd goed met elkaar om blijven gaan. Hoewel, woorden heb je allemaal wel 's. Het belangrijkste is dat ik eigenlijk nooit met tegenzin naar m'n werk ben gegaan".
Dat werk was, zoals dat heet, voornamelijk burgerwerk. "Ik heb nooit de behoefte gehad aan werken in de nieuwbouw. In het burgerwerk moet je veel creatiever zijn. Oplossingen weten te vinden. Ik heb ook best wel 's gestaan: Hoe komen we hier nou uit? Je komt echt van alles tegen. Gaten in muren, constructies die half gesloopt zijn". Ja, dat heb je met die oude panden. "Maar mede daarom is Delft mijn stad". En ook wel hierom: "Ik heb hier verkering gekregen, ben er getrouwd, heb er m'n kinderen gekregen, al wonen die nu buiten Delft. Bijna was ik één keer naar buiten Delft gegaan, maar dat ging gelukkig niet door". Hij woonde 33 jaar in Westerkwartier, in de Handboogstraat. "Dat huisje heb ik destijds gekocht voor 15.000 gulden. Maar ik kon toen geen hogere hypotheek krijgen dan 10.000 gulden. En de rente was 7,5 procent. Maar we hebben ook rentes gehad van 12 procent".
Intussen woont hij alweer drie jaar tot zijn volle tevredenheid in een appartement.
Hij gaat weer even terug in de tijd. Of beter: in zijn tijd. Naar, bijvoorbeeld, één van de eerste echte klussen die hij zich kan heugen. "Was bij Sociëteit Sint Jansbrug. Moesten we de raamkoorden van de schuiframen nakijken. Nou, nou, dacht ik. Waar ben ik aan begonnen? Moest je die grote ramen eruit tillen. Zaten van die gewichten in de kozijnen. Loden of ijzeren gewichten. En dan moest je de touwen vernieuwen". Noemt ook Herberg De Mol. De uitspanning waar je zo lekker ongegeneerd met je tien geboden kan en mag eten. "Was één van de grootste en mooiste werken". Het is 'zeker 25 jaar' geleden, denkt hij. "Deden we daar, voor Monumentenzorg, een verbouwing. Een klus van anderhalf jaar. Hebben we een pakhuis verbouwd tot herberg. Dat pand is daarna nóg een paar keer opgeknapt". 

-Zijn er nog klussen waaraan je hebt gewerkt en waarop je, als je er langs loopt, toch wel trots bent?
"Ja. En dan heb ik het over het ouderwetse werk". Hij tovert wat foto's tevoorschijn. Heeft het over schoren zagen, kinderbinten, muurstijlen, eiken schoren, moerbalken. "Kijk, en alles was daar verrot. Ja, daar denk ik nog wel 's aan terug. Of je loopt erlangs. Denk je: Dit hebben wij gedaan, dat hebben wij ook gedaan". Zegt dan ineens: "Toch wel grappig. Toen we jong waren hebben we restauratiewerk gedaan in Huize Christoffel in de Peperstraat. Het Dameshuis, een soort bejaardentehuis voor welgestelde dames. Daar hebben we zachte plafonds aangebracht. Zal ik ook nooit vergeten". En dan is er het woonhuis aan de Oude Delft. Nummer 66, weet hij nog goed. "Hebben we helemaal verbouwd. Aan de andere kant van de poort woonde de opdrachtgever. Daar gingen we altijd om negen uur koffie drinken. En dan zetten die mensen schalen met broodjes neer. Ze verzorgden álles". 

Ook zijn laatste werkstuk zal hij niet licht vergeten. "Was op de Oude Langendijk. Het pand waar nu de kledingzaak Jackpot inzit. Hebben we tien maanden met vier man gewerkt". 

-Je zal toch ook wel 's klussen hebben gehad waaraan je minder prettige herinneringen hebt?
"Jazeker. We hebben 's een leuk pand gerestaureerd , op de Beestenmarkt. Kwam een Grieks restaurant in. Dat bestaat al niet meer. Is wel jammer. En wat ik altijd zonde vond: dat je hele toiletgroepen had gemaakt en zo en dat er dan een nieuwe eigenaar kwam die alles er weer uit liet slopen. Of dat je je ziel en zaligheid in een verbouwing had gestopt en dat de opdrachtgever na één of twee maanden ging verhuizen. En je hebt ook wel 's verbouwingen, die lopen gewoon niet. Op de Oude Delft hebben we wel 's een Kippenrestaurant gedaan, dat liep gewoon niet".

-Was jij een goeie timmerman?
Lacht verlegen. "Ze hebben me altijd wel gezegd dat ik een vakman ben. Althans: ik ben een vakman gewórden. Ze konden me altijd overal heen sturen. Ik vond wel een oplossing, samen met m'n collega's. Want je kan niks allenig". 

-Wat maakt een timmerman tot een goeie timmerman?
"Ik denk de ervaring die je opdoet in het burgerwerk. En je moet een goeie leermeester hebben". Hij herinnert zich in dit verband nog goed hoe hij, als vijftienjarige, ten prooi viel aan Willem Bos, die toen 'een jaar of 50, 55' was. "Die was van de harde aanpak. Als je het een paar keer verkeerd deed, sloeg hij je met een duimstok op de vingers. Dat hoef je nu natuurlijk niet meer te doen. Maar ik heb toen wèl ontzettend veel geleerd. Houtzager was ook zo iemand. Die keek niet naar de centen, het ging hem erom dat je vakwerk leverde". 

De echte vakmensen worden schaarser en schaarser, weet ook Smits. "Ze willen tegenwoordig allemaal meer ondergrond hebben. MBO en meer. En ze vinden het al gauw vuile-handen-werk. Daarbij komt: het timmervak is echt niet zo makkelijk. Kijk, een latje slaan, dat kunnen we allemaal wel. Maar je moet ook weten van maatvoering. Je moet vooruit kunnen denken. Voor de loodgieter, voor de elektriciën, voor de stukadoor, voor de schilder. En dat is voor die jongelui wel 's moeilijk. Vooral in het restauratiewerk wordt het vinden van vakmensen wel een probleem". 

Ze zullen hem dus best missen, weet Smits wel in alle bescheidenheid. "Niemand is onmisbaar. Maar met mijn vertrek valt natuurlijk wel een stuk ervaring weg".
Smits heeft terdege nagedacht over wat hem te doen staat als 'definitief werkloze' met dus heel veel vrije tijd. "Ik heb het geluk dat ik gezond ben en weinig heb gemankeerd. Maar vooral 's winters, als je buitenwerk hebt, ben je 's avonds versleten. Aan de andere kant: ik heb van thuis meegekregen dat je, als je een beetje niet lekker bent, gewoon moet gaan werken. Je bent pas ziek als je ziek bent". 

Hij komt, wil hij maar zeggen, de (vrije) tijd wel door. Hij is, bijvoorbeeld, opa. En niet zo'n beetje ook. Draait z'n hand er niet voor om met z'n kleinkinderen pretparken onveilig te maken. "Alleen in de Python ga ik niet meer". Hij mag ook graag, samen met z'n vrouw, fietsen in deze en gene uithoek van Nederland. Maar niet in Limburg, met al dat geklim en gedaal. Hij is ook helemaal gek van treinen. "En dan hoofdzakelijk van stoomtreinen". Hij gaat zich inzetten voor de Stoomstichting Nederland, waarvan hij al donateur is. "Ik ga vrijwilligerswerk doen. Vloeren van wagons vernieuwen, bijvoorbeeld. Assisteren bij Open Dagen". 

Verder is hij wat hij noemt 'een mooi-weer-visser'. Bijna bezondigen we ons aan de intens flauwe grap dat hij als timmerman dan wel met houtworm zal vissen. Hij blijft correct: "Ik vis met maden". En hij kan heel vrolijk worden van verkeersvliegtuigen. "We gingen altijd één of twee keer per jaar naar Schiphol. Alleen maar kijken en kijken. Ik ben ook een keer of zes met m'n vrouw naar Griekenland geweest. Natuurlijk voor het mooie weer, maar ook voor het vliegen. Dat is wat minder geworden, het zijn nu vooral de stoomtreinen". En dan laat hij zich ook nog ontvallen dat voetballen een grote hobby is, althans, kijken naar voetballen, op televisie. En Feyenoord is z'n club. Gelukkig is z'n zoon in Ajax. "Nee, ik ben zelf geen sporter. Nooit geweest. Nou ja, bedrijfsvoetbal, maar dat stelt niks voor". 

-Heb je als timmerman genoeg verdiend?
"Ik ben nooit iets tekort gekomen, maar ik was dat betreft ook geen hoogvlieger. Ik heb nooit gekke dingen kunnen doen. We hebben het geluk gehad dat we 35 geleden een huisje konden kopen". 

-Ben je tevreden over hoe je het tot nu toe hebt gedaan?
"Ik heb 't leuk gedaan, denk ik. Ik ben een tevreden mens. Of ik niet had willen doorleren? Die kans heb ik gehad. Waarom word je geen uitvoerder?, vroeg m'n baas. Ik bleef liever timmerman. Misschien durfde ik die grotere verantwoordelijkheid niet aan. Ik ben later wel voorman geworden, maar dan kon ik altijd nog bij de uitvoerder en zo te rade gaan. Ik hou ook niet van verrassingen. Ik kreeg als afscheidscadeau een lang weekend in een hotel. Maar ik moest wèl de volgende ochtend al weg, want er was al geboekt. Vond ik verschrikkelijk. Ik wil voorpret hebben, er naartoe leven. Maar ik heb er wèl van genoten, hoor". (PB)

Download de laatste krant!

Energieweg 3
2627 AP Delft

T: 015 - 214 39 12